In 2016 was het 500 jaar geleden dat Jeroen Bosch is overleden. En dat is uitbundig herdacht, het zal u zeker niet zijn ontgaan. Nu we niet meer in de mooie ronde jaartallen zitten, is het wat rustiger rondom zijn persoon geworden. Maar dat verandert natuurlijk niets aan de monumentale statuur van Bosch. Nog steeds mag hij met het volste recht de meest fantasievolle schilder van zijn tijd genoemd worden. De generaties na hem gaven Bosch de eretitel ‘den duvelmakere’ en die titel is een eerbetoon aan zijn bekwaamheid de meest bizarre creaturen op het doek te penselen. Het overheersende thema van zijn schilderijen heeft betrekking op de zondigheid van de mens en als waarschuwing tegen die zondigheid toont de schilder ons behalve de eindigheid van het aardse bestaan toch vooral de immense ellende van de hel. Maar die verschrikkelijke kwelling is voor Bosch niet de onvermijdelijke eindbestemming van de mens want op zijn schilderijen gloort voortdurend de hoop en de hemel. Een godsvruchtig mens kan de duivelse verleidingen weerstaan en de berouwvolle zondaar mag altijd rekenen op de genade van god. En leggen de goede bedoelingen het toch weer af tegen de zonden van de wellust, de hebzucht of de jaloezie dan snelt Bosch te hulp met angstaanjagende doorkijkjes in de hel om zo de tegenstribbelende zondaar van de fout van zijn keuze te overtuigen.